Al bij de oprichting van de Vereniging Familie Heringa in 1919 was er het plan om behalve het aanhalen en onderhouden van familiebanden, ook een vorm te vinden om familieleden te kunnen bijstaan als hun omstandigheden minder florissant zouden zijn. Om samen een sociaal vangnet te creëren voor leden die om welke reden dan ook niet meer in staat zouden zijn in hun eigen behoeften en in die van hun kinderen te voorzien.
Het duurt nog enkele Heringadagen en bijbehorende vergaderingen voor dat op 22 juli 1925 de stichtingsakte bij de notaris passeert. De opstellers en ondertekenaars van de statuten, Floris (Xg) en Jodocus (XIa), brengen het grote nieuws op de Heringadag van 27 juli 1925 op Basten Asbeck in Groenlo. Het bestuur van de vereniging stort met een royaal gebaar de helft van het kasgeld, 400 gulden, als eerste in de pot, onmiddellijk gevolgd door spontane donaties van aanwezige leden. Het bereikte resultaat wordt met een royaal diner gevierd.
Het is de bedoeling dat nu een kapitaal wordt bijeengebracht zodat van de rente en contributies de uitkeringen kunnen worden gedaan. Behalve dat leden van de vereniging naar vermogen bijdragen, rekent men op giften en legaten. Verder wordt, in het begin, jaarlijks uit de verenigingskas naar het fonds overgemaakt. Het fonds wordt gezien als een soort vrijwillige verzekering voor leden, voor eigen levensonderhoud en voor de opvoeding van hun kinderen.
Bij de oprichting wordt er de nadruk op gelegd dat de financiën van de vereniging en het fonds helemaal onafhankelijk van elkaar moeten zijn; “streng van elkaar gescheiden”.
De economische crisis van de jaren ’30 gooit roet in het eten en als de oorlog begint stopt de vereniging haar bijdrage. De groei van het beoogde kapitaal komt tot stilstand. Na de oorlog komen de donaties weer opgang. De vereniging doet een jaarlijkse storting van 100 gulden.